Van brabbeltaal naar koeionerentaal Columns by Redactie MommyOnline - Terwijl ik op zolder achttien kubieke meter achterstallig wasgoed probeer weg te plodderen, nadert vanaf de begane grond een alarmerende schreeuw naar boven: “Maammmmmaaaaa! Mammmmaaaaaa!” Mijn hart bonst heftig en ik krijg acuut de bibberatie. Stikt Tristan in een stuk banaan? Is er iemand twaalf traptreden naar beneden gemieterd? Is één van de katten waterpas gereden door een voorbijscheurende statusblik? Ik schiet naar beneden en informeer verontrust. “Wat is er! Wat is er!” Ik ontvang een geruststellend, maar droog antwoord: “Mag ik een koekje?” Tegen het einde van het eerste levensjaar kunnen de meeste baby’s al het woordje ‘mama’ zeggen. Althans, zo lijkt het. Het ‘mamamama’, ‘papapapa’ en ‘dadadada’ wordt ‘brabbelen’ genoemd. Leuk om te weten is dat alle kinderen over de hele wereld de eerste maanden van hun leven zo ongeveer dezelfde klanken maken. (Bron: Ouders Online.) Toen ik begon te merken dat Robine en Tristan voor het eerst echt bewúst ‘mama’ zeiden, was ik natuurlijk apetrots. Maar, hoewel ze al lang en breed baby-af zijn, zeggen ze hier nog stééds ‘mamamamamama’. En vraag me niet hoe dat kan; daarentegen is het ‘papapapapa’ geleidelijk aan zo goed als verdwenen. Het onschuldige brabbeltaaltje van toen, begint bovendien thans meer te neigen naar het ‘koeionerentaaltje’. En denk ik met enige regelmaat: mag het íetsje minder? Wanneer ik even denk te kunnen pauzeren in het kleinste kamertje van het huis – de enige plek waar je hier nog een beetje tot bezinning kunt komen – slingert bij mij de deurkruk gretig op en neer. “Mamamamamama! Ik heb dorst!” “Dan ga je naar Hans Worst…” En wanneer ik net een hap beschuit met kaas verorber, komt er uit datzelfde benauwde kamertje een hulpbehoevende kreet. “Maaaamaaaa, kun je me heeelpuh?!” Opgevolgd met: “Mam, mag ik verfuh? Ja hoor lieverd. Mam, mag ik naar buituh? Tuurlijk schat. Mam, mag R. bij ons speluh? Eh…nou, goed dan. Mam, mogen we een snoepjuh? Ja, ééntje. Mam, we willen tekenuh. Uiteraard. Mam, waar is mijn etuitjuh? Weet ik niet. Mam, wil je me helpen met zoekuh? Ach ja. Mam, de puntenslijper doet het niet. Wat vervelend. Mam, ik wil toch liever kleuruh. Zucht. Maaamaaa, deze stift doet het niet. Dan gooi je ‘m weg en pak je een andere. Mama, mogen we ons verkleduh? Ja, maar wel weer opruimuh. Mam, waar is…Geen idee. Moeder van Robine, mag ik blijven etuh? Als het van je moeder mag… Moeder van Robine, deze schoenen passen niet. Tja. Mam, mogen we weer naar buituh? Wil je dan stoepkrijt; bellenblaas; knikkers; badmintonracket; bal; auto; fiets; step, et cetera, et cetera voor ons pakkuh?” Ja, jawel, allicht, natuurlijk, uiteraard, vanzelfsprekend, zeker, welzeker, jazeker. Als ’s avonds het kroost welgeteld vijf minuten op bed ligt plof ik vermoeid met een kop thee op de bank. En jawel: “Maaaaaaammmaaaa!” Ik sta op, maar dan is het weer stil. Ik wacht even af. Het blijft stil. Dus ik ga weer zitten. Maar dan – alsof ze het ruiken: “Maaaammmaaaa!” Waarop ik ietwat geïrriteerd naar boven stiefel, de deur van de kinderkamer openduwend: “Wat is er?!” “Ik heb dorst. Wil je wat drinkuh voor me makuh?” Maar natuurlijk moppie…(%$#@&**&&). Wederhelft komt thuis van zijn job en duikt voor de administratie achter zijn laptop, waarna hij me min of meer vertelt dat ook hij dorst heeft: “Von, zou je even een kop koffie voor me willen inschenk…” “NEE.” Share on Facebook Share Share on TwitterTweet Share on Pinterest Share Share on LinkedIn Share Share on Digg Share