Dank je wel! Columns by Yvonne van der Wal - ‘EEELF nooovembur IS de daag, dat ik mijn lichtjuh branduh mag!’ hoorde ik Tristan nog als de dag van gisteren vol verwachting aan iemands deur sjilpen, terwijl hij een plastic tasje vol snoep en zijn zelfgemaakte lampion vol lijmsporen bij zich droeg. Sindsdien weet ik: 11 november is de dag, dat ik mijn kind ‘dank je wel’ leren zeggen mag. Drie jaar oud was hij, en hij kon er na vijf straten, honderd voortuintjes, vijftien gesloten deuren en vijf graden nog altijd geen genoeg van krijgen. Ik wel. Althans, niet zozeer van dat vrolijke, enthousiaste sproetensmoeltje met rode konen en zijn ingestudeerde deuntjes, als wel van mijn eigen chronisch gerepeteerde ‘enwatzegjedan?’. Als een mantra herhaalde ik deze zin, iedere keer als er een snoepje door zijn publiek in zijn tas werd gedropt, in de hoop dat hij het bij de volgende deur uit eigen beweging zou zeggen. Niet dus. Steeds weer wachtte ik het af. Maar steeds weer bleef het akelig stil, terwijl de ontvanger van zijn liedje leek te denken: kan de jeugd van tegenwoordig ook al geen dank je wel meer zeggen?, waarop ik vlug toch maar weer mijn standaardmantra erachteraan gooide. En jawel hoor, daar kwam dan een standaard ‘dankjewel!’ uit zijn mond gepapegaaid, als een afgericht puppyhondje dat op commando volgzaam gaat zitten. Na straat nummer zeven, voordeur nummer zoveel en tientallen keren ‘en wat zeg je dan?’, gaf ik het nog niet op. ‘Tristan,’ riep ik met honingzoete maar vastberaden stem toen we naar de laatste deurbel kuierden, ‘als je iets krijgt, moet je niet vergeten dank je wel te zeggen hè?’ ‘Jaahaa, dat weet ik toch!’ antwoordde hij licht geïrriteerd, alsof ik de sufste moeder op aarde ben. Tristan ging op zijn tenen staan en belde wederom aan. De deur ging na enkele seconden open en een vrouw met wat groeven in haar gelaat en een kort, grijzend kapsel stond in de deuropening. O God, dat is er een van de vorige en dus ouderwetse generatie, besefte ik. ‘EEELF nooovembur IS de daag, dat ik mijn lichtjuh branduh mag!’ zong Tristan geestdriftig opnieuw. De vrouw genoot zichtbaar van zijn optreden. Als dank gaf ze hem een gedateerde mandarijn en het plofte in zijn tasje. Mijn ogen stoofden subiet af op Tristan’s blik. ‘Dit kun je niet menen. Sta ik mij hier uit te sloven voor een snoepje en ik krijg een mandarijn?! Ik lust dat geeneens!’ Ik zou zweren dat ik hem dat hoorde denken en ik dacht dat dit ‘m wederom niet ging worden. Inderdaad, het bleef geluidloos en mijn ogen gingen terug naar het gezicht van de vrouw. ‘Zeg het, zeg het, zeg het!’ racete stiekem door mijn hoofd. Ik wilde mijn mantra bijna weer uitspreken maar daar kwam-ie dan toch nog uit zijn mond gebulderd. De Dank Je Wel Uit Hemzelf. Ik kon het niet geloven, en de vrouw blijkbaar eveneens niet. ‘Nou zeg,’ riep ze oprecht verbaasd. ‘Ik heb al heel wat kinderen aan mijn deur gehad vanavond, maar ik hoor voor het eerst iemand uit zichzelf dank je wel zeggen!’ ‘Ik ook!’ wilde ik haar eigenlijk vertellen, maar ik hield wijselijk mijn mond. Zo’n suffe moeder ben ik nou dus ook weer niet, dacht ik trots. En ik dankte God op mijn blote knieën. Share on Facebook Share Share on TwitterTweet Share on Pinterest Share Share on LinkedIn Share Share on Digg Share