Hoera, ik ben een vrouw! Columns by Trenke Riksten - Vrouw zijn heeft vele voordelen. Zo kunnen wij vrouwen perfect multitasken, goed persoonlijke aandacht geven en hebben we met de auto pech onderweg, dan hoeven we maar hulpeloos te kijken en er komt al een stoere kerel aan die spontaan begint met repareren of op zijn minst de Wegenwacht voor je belt. Er zijn meer voordelen te noemen, maar ik wil het graag over het allergrootste Voordeel van de Vrouw hebben: dat wij kinderen kunnen krijgen. Met dat voordeel maken we voor het eerst kennis als we ongesteld worden. Toen bij mij het menstrueren begon, gaf dat geen problemen, behalve dan dat het wat ongemakkelijk was als ik een tampon naar binnen moest duwen als ik wou zwemmen, omdat ik nog nooit iets in mijn vagina geduwd had (dat werd later wel anders!). Dat meiden uit mijn klas aan de kant zaten tijdens gym, omdat zij ernstig last hadden van hun ongesteldheid, begreep ik niet zo; sterker nog, ik vond dat zij zich aanstelden. Helaas leerde ik een aantal jaren later dat ongesteld zijn voor de één heel anders voelt dan voor de ander. Mijn maandelijkse periodes gingen gepaard met heftige buikkrampen, waarvoor ik uiteindelijk van de huisarts flinke pijnbestrijders kreeg. Het was zelfs zo erg, dat toen ik als studente eens bij iemand logeerde tijdens mijn ongesteldheid, ik om zes uur ’s ochtends op de fiets stapte richting huis, omdat ik mijn medicijnen vergeten was … In de loop der jaren werden de buikkrampen minder, om vervangen te worden door ernstige rugpijn waarvoor ik Ibuprofen in hoeveelheden moest slikken, die niet te verkrijgen waren bij de drogist. Nog weer later ging de rugpijn over in hoofdpijn. In de meeste gevallen red ik mij hiermee met een dubbele dosis Paracetamol en Ibuprofen tegelijkertijd, maar soms moet ik hiervoor migrainemedicijnen slikken. Dan mijn zwangerschappen. De welbekende misselijkheid is mij redelijk bespaard gebleven. Jazeker, ik heb een aantal keren boven de pot gehangen, maar ach, daar ben je als vrouw op voorbereid. Minder voorbereid was ik op de bandenpijn die ik had. Bij de eerste liep ik de laatste twee maanden niet meer zo snel, omdat lopen en überhaupt bewegen mij erg zeer deed. Ik dacht dat het er gewoon bij hoorde, tot ik bij onze bevallingscursus de andere hoogzwangere vrouwen vrij normaal zag lopen. In het ziekenhuis en verpleeghuis waar ik als psychologe werkte, vermaakten collega’s zich wel met mijn slakkentempo. Zo liep ik eens door een gang naar een vergadering, toen een arts die bij diezelfde vergadering moest zijn de andere kant opliep. ‘Hè?’ riep ik, ‘jij moet toch ook bij de vergadering zijn?’ ‘Ja,’ antwoordde hij, ‘maar ik moet nog even iets ophalen. Loop jij maar wel vast die kant op!’ En een collega fysiotherapeut merkte grinnikend op: ‘Jij gaat ook niet sneller dan in de één, hè?’ De laatste weken dat ik thuis zat kon ik weinig meer. Met Martin naar een bouwmarkt gaan om iets te kopen voelde als een uitje. En dat was pas mijn eerste zwangerschap. Bij de tweede vergeleken was die eerste een peulenschil. Die tweede keer zat ik namelijk vanaf zes maanden zwangerschap in een rolstoel. Eentje die geduwd moest worden, dus ik kwam alleen buiten als iemand met me meeging. Ik twijfelde dan ook flink of ik een derde kind wilde. Uiteindelijk vond ik een zwagerschap maar kort duren, bekeken op een heel mensenleven, dus ik wilde toch weer proberen zwanger te raken. Het lukte, maar de bandenpijn was nog weer erger dan de vorige keer. Ondertussen had ik twee kleine kinderen rondlopen, dus een duwrolstoel was niet echt een optie. We huurden een scootmobiel (wat ons klauwen met geld kostte), zodat ik ook eens naar buiten kon met de oudste twee. Al die kinderen moeten natuurlijk ook geboren worden. Bij Marie voelde ik de eerste wee om twee uur ’s middags. Om vijf uur belde ik Martin dat hij moest komen, want de weeën kwamen al om de twee tot vijf minuten. Om negen uur ’s avonds kwam de verloskundige. Ik zat op één tot anderhalve centimeter ontsluiting, dus vertrok ze weer. Urenlang kreeg ik wee na wee. Om twee uur ’s nachts zei ik dat Martin de verloskundige moest bellen, dat ik niet meer wist hoe ik moest ademen en dat ze moest komen. ‘Hoe vind jij dat het gaat?’ vroeg de verloskundige aan Martin. ‘Och, het gaat nog wel,’ antwoordde hij. Het was duidelijk dat hij niet degene was die de weeën moest ondergaan! Daar kwam de verloskundige haar bed dus niet voor uit. Een uur later instrueerde ik Martin dat hij weer moest bellen en moest zeggen dat ze echt NU moest komen, want dat ik het niet meer redde; het was het verdomme het werk van die vrouw om middenin de nacht te hulp te komen! (Vloeken liggen makkelijker in de mond als je weeën hebt.) De verloskundige kwam en toucheerde mij. Ik zat op een kleine drie centimeter. Ik schoot in de paniek, in dit tempo ging het dagen duren! De verloskundige stelde voor dat ik naar het ziekenhuis zou gaan. Ik wilde graag thuis bevallen en had een spuitjesfobie, dus ik riep uit: ‘Ik wil geen ruggenprik!’ ‘Tja meisje,’ zei de verloskundige, ‘wat wil je dan? In het ziekenhuis zul je toch een prik moeten.’ Ik dacht een kleine minuut na, want ik had echt een flinke angst voor spuiten, maar koos toch maar voor het prikje. Het werden meerde prikken en nog vele, vele uren weeën. Het persen duurde meer dan een uur. Om vijf uur ’s middags werd Marie geboren. Daarna sprongen een gynaecoloog en een assistente letterlijk op mijn buik, want de placenta wilde niet naar buiten komen. Dat was voor Martin het ergste deel van de bevalling, maar voor mij niet, want ik was zo kapot dat ik het niet meer zo meekreeg. Wat ik wel meekreeg was het hechten. Ik moest namelijk ingeknipt worden. Het was echter zo’n drukke dag qua bevallingen, dat tegen de tijd dat ik gehecht kon worden, de verdoving alweer uitgewerkt was. ‘Au, au, au,’ riep ik steeds, want ik voelde de naald heel goed door mijn toch al geteisterde huid hen gaan. De gynaecoloog zei niets, keek me slechts verstoord aan, dus ik dacht dat het normaal was dat vrouwen die gehecht werden zo gilden. Voor al deze ellende kreeg ik Marie dus terug. Hoewel je van veel vrouwen hoort dat ze direct na de bevalling roepen: ‘Dat nooit weer,’ zei ik direct dat ik nog een keer zou moeten, want ik wilde erg graag een tweede kindje. Verwachtte ik bij de tweede keer weer een ziekenhuisbevalling, deze keer ging het beter en ik beviel zowaar thuis. In totaal, van de allereerste wee tot en met dat Elian er was, duurde het maar negen uren. Hoewel het persen alweer meer dan een uur duurde en ik riep dat ik het niet ging redden (waarop de verloskundige natuurlijk riep dat ik het echt wel kon en het heel goed deed – je kent dat wel van de bevallingsprogramma’s of van je eigen bevallingen), tekende ik achteraf voor deze bevalling. Hels, maar overkomelijk. Wel was opnieuw een knip nodig, maar ik had geleerd van mijn eerste bevalling en gezegd dat de verdoving absoluut nog moest werken. Daar zorgde de verloskundige voor, waardoor ik de naald nog wel voelde als die door mijn edele delen werd geprikt, maar het deed niet zo’n verrekte pijn als die eerste keer. Rowan, onze derde, lag dwars. Letterlijk, in stuithouding dus. Ik moest naar het ziekenhuis, waar ze hem met de hand omkeerden. Vier kilo mens werd in mijn buik helemaal omgekeerd. Om zich vervolgens zelf weer om te draaien, want meneer had nogal een voorkeurshouding. De volgende dag keerden ze hem weer om, met zijn hoofdje naar beneden, waarna ik direct aan een infuus moest om de weeën op te wekken – er werd nog speciaal verdovende crème van de kinderafdeling gehaald om op mijn hand te smeren, vanwege mijn nog immer aanwezige spuitjesfobie. Op vrijdag, om tien uur ’s ochtends, begonnen de weeën. Om kwart voor drie ’s middags kreeg ik te horen dat de navelstreng voor de uitgang lag. Een halfuur later werd Rowan geboren middels een spoedkeizersnee. Deze keer had ik geen persweeën hoeven doorstaan. De naweeën die ik op zondagmiddag alsnog kreeg, met een diepe wond in mijn buik, maar zo lang na de bevalling dat ik geen morfine meer mocht, hebben dat meer dan “goed”gemaakt. Ik heb overgegeven van de pijn en de visite die kwam bood zowat excuses aan dat ze me lastigviel terwijl ik duidelijk nog flink moest herstellen. Natuurlijk had ik ook pech met het herstellen van de keizersnee, waarbij het feit dat ik nauwelijks had kunnen lopen tijdens de zwangerschap wellicht een rol speelde. Pas 7 ½ week later, toen Rowan acuut in het ziekenhuis werd opgenomen vanwege een knie-infectie, kon ik mezelf dwingen om weer normaal te lopen, daarvóór was ik daar niet toe in staat. Begrijp me niet verkeerd, ik ben dol op mijn kinderen en dankbaar dat ik ze heb kunnen krijgen. Maar ik had ze liever gekregen met wat minder ellende. Zoals Martin eens zei over het krijgen van kinderen: ‘Hadden ze dat niet wat beter kunnen regelen?’ Maar ach, voordeel van het vrouw-zijn is dan weer wel dat ik mag klagen over al deze ongemakken; ik hoef ze niet als een echte vent te dragen. Share on Facebook Share Share on TwitterTweet Share on Pinterest Share Share on LinkedIn Share Share on Digg Share
‘Ik hoef ze niet als een echte vent te dragen’. Geweldig gevonden!! En wat betreft de rest van je column …. bevallen: blegh! Gelukkig krijg je er veel moois voor terug (dat is cliché, maar o zo waar!).
Dank je wel, Elsbeth. En ja, als je niet van (je) kinderen zou houden, zou je er toch nooit één weer krijgen!